Het besef van woordgeslacht is bij de sprekers van de Nederlandse taal al zeer lang niet meer aanwezig. In een informeel gesprek gebruiken we meestal ‘zijn’ als we willen verwijzen naar een woord waarvan we het geslacht niet kennen. Daar waar een Nederlander als een verwijzing naar een geslachtsloos ding het bezittelijk voornaamwoord ‘haar’ tegenkomt, voelt hij dit aan als een uitzondering. De reden van het haargebruik is hem echter niet duidelijk. Die reden moet er echter wel zijn. Waarom zou een spreker er anders aan doen? Er moet dus iets bijzonders aan de hand zijn.
Vervolgens ligt de weg open naar allerlei vergezochte rechtvaardigingen voor een overdreven behaarde taal, zoals:
  • bij bedrijven en instellingen moet je ‘haar’ gebruiken
  • geografische aanduidingen zijn altijd vrouwelijk

Uiteraard zijn dit aannamen waarvoor een redelijke argumentatie ontbreekt en die niet stroken met officieel vastgelegde richtlijnen voor de Nederlandse taal.
Het onterechte gebruik van ‘haar’ komt vooral voor in teksten die gericht zijn aan meerdere mensen.
Een bericht aan velen moet statig overkomen. De maker van het bericht wil duidelijk maken dat hij niet van de straat is. Waar men naar bijvoorbeeld een overheidsinstelling verwijst, meent men de deftigheid ervan te moeten benadrukken met een majesteitelijk haar: “Het kabinet moet nu haar deel van het akkoord nakomen.”
Wie zich als louche klusjesman in een boodschap aan het volk wil aanprijzen als ervaren vakman, zal zich gretig ‘opharen’ met: “Boelhouwer voor al uw sanitair opent maandag haar deuren.”

De haarziekte is dus een vorm van hypercorrectie. Deze vindt plaats om twee redenen:
  • de spreker verwijst naar een belangrijk fenomeen en wil dat zijn gehoor weet dat hij het een belangrijk fenomeen vindt
  • de spreker meent bepaalde door hem begunstigde zaken aanzien te kunnen geven

 
<< terug <<

 
MENS SANA LINGUA SANA
 
 
Make a Free Website with Yola.